‘De vervuiler betaalt… zo weinig mogelijk’, besloot journaliste Isabelle Vanhoutte in een recent opiniestuk voor De Standaard.
Producenten van allerlei vervuilende goederen, zoals batterijen, elektrische apparaten of wegwerpblikjes, zijn bij wet verantwoordelijk voor de verwerking hiervan in de zogenaamde ‘einde-levensfase’. In de praktijk betekent dit voor de meeste spullen een gewisse dood in de oven, onder de grond of in de shredder – nadat de meest waardevolle dingen, zoals het snuifje goud in je afgedankte telefoon, er zijn uitgevist. Dingen een langer of een tweede leven geven, via hergebruik of herstel, floreert in duurzaamheidsrapportering, maar nog te weinig in de praktijk. We doen het lineair, maar noemen het circulair.
Binnen afzienbare tijd komt er bij ons ook zo’n systeem van ‘uitgebreide producentenverantwoordelijkheid’ (UPV) voor textiel, een sector met gigantische materiaal- en milieukosten. Hoog tijd dus om die verantwoordelijkheid van producenten eens onder de loep te nemen én wat meer publiek te sturen.
Ik betaal dus ik vervuil
We keren even – geheel in de mode – terug naar de jaren 1990. Gemeentelijke besturen en intercommunales worstelen al decennia met de groeiende afvalberg die de wegwerpmaatschappij elke dag uitspuwt. Overvolle stortplaatsen, zware investeringen in verbrandingsovens en steeds meer frequente ophaalrondes maken de afvalfactuur voor lokale besturen (en dus de gemeenschap) torenhoog. Het principe ‘de vervuiler betaalt’ – opgenomen in Europese wetgeving sinds 1975 – bleef lang dode letter tot de onderzoeker Thomas Lindqhvist het concept van een UPV op de tekentafel legde van het Zweeds ministerie voor Leefmilieu.
Lindqhvist concipieerde de UPV als ‘een strategie met als ecologisch objectief het verminderen van de volledige ecologische impact van een product, door de producent verantwoordelijk te maken voor de gehele levenscyclus van een product, inclusief de einde-levensfase’. Deze ambitie om met een UPV producenten verantwoordelijk te maken voor het verduurzamen van de volledige keten, met inbegrip van de productie-, distributie- en gebruiksfase van vervuilende goederen, werd helaas snel losgelaten.
Europese beleidsmakers hanteerden namelijk een zeer nauwe interpretatie van Lindhqvists lumineuze idee, waardoor de UPV’s die in elk land vorm kregen – bijvoorbeeld rond verpakkingen en elektro – zich enkel op de einde-levensfase richtte, binnen de strikte limieten van afvalwetgeving. Door zich vervolgens collectief te organiseren in een beheersorganisme werd bij producenten ook de individuele prikkel weggenomen om zelf hard in te zetten op afvalpreventie. UPV’s groeiden op die manier uit tot een tool om afvalverwerking zo goedkoop mogelijk te financieren, terwijl de bredere doelstelling – het verminderen van ecologische impact – ondergesneeuwd raakte.
De limieten van het principe ‘de vervuiler betaalt’ werden de laatste jaren alsmaar meer zichtbaar.
De limieten van een dergelijke lezing van het principe ‘de vervuiler betaalt’ werden de laatste jaren alsmaar meer zichtbaar. GAIA, een internationale ngo die werkt rond nulafval, maakt in een recent rapport de balans op van UPV’s in Frankrijk: de impact op afvalpreventie van de UPV’s is onbestaande. Beheersorganismes, volledig aangestuurd door de belangen van producenten, focussen op kostenbeheersing en zetten volop in op recyclage, het rookgordijn voor ons lineair productiemodel. Preventie, hergebruik en herstel sporen immers niet samen met de materiële belangen van producenten – én van de beheersorganismes zelf, die betaald worden per stuk dat op de markt wordt gebracht.
Bovendien blijken de vergoedingen die producenten betalen aan het beheersorganisme zwaar onvoldoende om de totale kosten te dekken van de afvalfase, laat staan voor het aanzetten van producenten tot meer ecologisch ontwerp. Ter illustratie: een producent betaalt in Frankrijk €0,011 per t-shirt of €0,06 per jeans die het op de markt brengt. Wat centiemen volstaan dus om de ‘milieukosten te internaliseren’ – permanente solden lijkt wel.
Textielberg
Zonder de zomerse koopjespret hier te willen vergallen: textiel is na voedsel, wonen en mobiliteit de meest vervuilende sector, zowel op vlak van CO₂-emissies – 8 tot 10% van alle uitstoot, u leest het goed – als qua materiaalvoetafdruk. Het katoen en het chemische wasproces van een jeans lust bijvoorbeeld zo’n 5.000 liter water. Vezels reizen CO₂-gewijs de wereld rond op zoek naar de laagste verwerkingsprijs. Van plantages in de VS, langs fabrieken in Bangladesh, tot verdeelcentra in Bulgarije. Eens geconsumeerd in Europa eindigt je broek in de oven of met wat geluk in een dweil. Of steeds vaker op een tweedehandsmarkt of vuilnisbelt in Afrika, zo blijkt uit een recent rapport van het European Environment Agency. Een (te) kleine fractie kent opnieuw geluk in pakweg een lokale kringwinkel.
Zonder de zomerse koopjespret hier te willen vergallen: textiel is na voedsel, wonen en mobiliteit de meest vervuilende sector.
Van massaal kleerkastvasten zoals Sarah Vandoorne in haar onthutsend boek over de textielketen bepleit, is er vooralsnog geen sprake. De gemiddelde Europeaan draagt een kledingstuk slechts 7 tot 8 maal en smijt het dan weg. In Vlaanderen wordt zo jaarlijks meer dan 100.000 ton textiel afgedankt, zo’n 50 stuks per kop. Deze enorme textielberg moet dringend verkleind, én ze moet meer duurzaam en circulair worden verwerkt.
Een UPV textiel kan hierin een belangrijke rol spelen, wanneer deze werkelijk is opgezet en georganiseerd om de afvalhiërarchie te volgen – reduce, reuse, recycle. Financiële middelen komen immers vrij om de einde-levensfase van kledij meer circulair te maken en in te zetten op meer herstel en hergebruik, naast het uitbouwen van lokale recyclageketens. Tegelijkertijd is de nodige waakzaamheid vereist: een UPV vergroot potentieel de greep van producenten op de volledige textielketen. Laat dus niet enkel hen de lakens uitdelen in zo’n beheersorganisme.
Lange paringsdans
In die zin is het zeer positief dat beleidsmakers op verschillende niveaus de regie van UPV’s willen verstrakken. Op Europees niveau wordt volgende week (wellicht) de kaderrichtlijn afval herzien, waarin minimale vereisten en/of doelstellingen voor een UPV textiel worden verwacht. In België wordt hopelijk snel het intraregionaal samenwerkingsakkoord rond UPV’s goedgekeurd, waarin een strengere omkadering en reglementering van alle UPV’s (en respectievelijke beheersorganismes) wordt vastgelegd.
Een specifieke UPV voor textiel met sectorspecifieke doelstellingen wordt pas verwacht tegen 2025, maar de lange paringsdans tussen producenten, importeurs, recyclagespelers, afvalintercommunales en beleidsmakers is al ingezet in de achterkamers.
Een ‘uitgebreide producentenverantwoordelijkheid’ (UPV) voor textiel met sectorspecifieke doelstellingen wordt pas verwacht tegen 2025.
We gaan in Vlaanderen alleen niet het business model van de Primarks en ultra fast fashion veranderen. Maar een goed opgezette UPV kan er wel voor zorgen dat kledij vaker een langer of tweede leven kent. Zo verminderen we ons onze materiaalvoetafdruk en schadelijke uitstoot, én creëren we volop (sociale) tewerkstellingskansen.
Laat ons daarom het UPV-debat publiek voeren met alle stakeholders en maken dat 1) producenten voldoende betalen om textiel lokaal en circulair te verwerken, 2) herstel en lokaal hergebruik primeren op recyclage, 3) fast fashion via eco-modulatie wordt afgestraft, en 4) de regie van de UPV deels in publieke handen blijft.
Op die manier worden die circulaire centiemen misschien wat beter besteed in de toekomst.
Dit opiniestuk werd gepubliceerd bij Samenleving & Politiek.