Nieuws

Tweedehands is big business. Hoe houd je de kringloop lokaal?

Gepost op 3 augustus 2021
  • Hergebruik

Duurzaam voor een prikje is niet zo schattig als het lijkt. Tijdens het afgelopen coronajaar leerde journalist Sarah Vandoorne hoezeer de tweedehandsindustrie big business is. Daar mogen we ons gerust wat meer vragen bij stellen.

“Hoor je mij? Jouw micro staat nog niet aan. Er zit vertraging op je beeld. Misschien moet je het even zonder camera proberen?”

Werkelijk alles leek in het honderd te lopen tijdens een van de vele webinars die ik, net als u, het afgelopen jaar volgde. Tijdens de coronacrisis verbleef ik per abuis aan de andere kant van de wereld – lang verhaal kort: 2020 was een slecht jaar om op wereldreis te vertrekken – maar had ik het geluk dat elk evenement dat ik zou willen bijwonen nu gewoon ook online te volgen was. Ik had het gevoel dat ik ze allemaal ging, wou, moést volgen.

Gelukkig ben ik van die fomo intussen al helemaal afgestapt.

Net voor ik besloot dat het welletjes geweest was met al die webinars, bevond ik me in de waiting room van een grootschalig evenement over tweedehandsretailers en hoe ze tegen de coronacrisis opboksten. Ik had het louter toevallig ontdekt, via een kennis in een andere Zoomcall die net aan de online lezing voorafging. Het leek me wel interessant, met sprekers van allerlei internationale goede doelen, dus ik schreef me snel-snel in. Klik, geaccepteerd, open applicatie.

Grote inzamelaars, big business

Ik wou leren over de toeleveringsketen van tweedehandskleding en hoe covid-19 die in de war stuurde. De problemen die de crisis in de sector veroorzaakt heeft, zijn niet min. Maar wat ik écht leerde, wat mij werkelijk opviel aan de webinar, was noch de impact van de crisis, noch niet het alom bekende online gestuntel met mute-knoppen. Ik leerde hoezeer tweedehandskleding big business is.

Eerlijk waar: hoewel ik niet bepaald onwetend ben over de weg die tweedehandskleding kan afleggen vooraleer zo’n stuk op een schap in een glamoureuze vintage winkel belandt (ofwel op een lokale markt in Kenia, ofwel op een onoverzichtelijke afvalberg in India), schrok ik mij een hoedje over de manier waarop grote inzamelaars – ondanks hun statuut als “goed doel” – over the business of second hand spraken. Het geld moest rollen. Kapitalisme ten top. Ik verslikte mij in mijn Argentijnse thee en zette, na het zoveelste mute-fiasco, mijn scherm af.

Anno 2021 heeft tweedehands kleding bij consumenten een ronduit schattig imago. Duurzaam voor een prikje. One (wo)man’s trash is another (wo)man’s treasure. Lange rijen vormen zich aan tweedehandswinkels, van de hippe winkels waar je kan shoppen per kilo tot de eurodeals bij de alomtegenwoordige Litouwse keten Think Twice. Twee keer nadenken? Dat hoeft niet. Tweedehands is duurzaam en betaalbaar. Noch voor je geweten, noch voor je portefeuille moet je het laten.

Bij het herlezen van dit opiniestuk verslik ik mij opnieuw, deze keer niet in mijn thee, maar in de laatste zin van de vorige alinea. Volgens mij heb ik eerder al éxact dezelfde redenering neergetypt over het businessmodel van fastfashion. Is het zover gekomen? Gebruiken we ons duurzaam aankoopgedrag als excuus om, jawel, volkomen onduurzaam aan te kopen?

Marie Kondo zou vast trots zijn

Ik stel mij al langer dan vandaag vragen bij de hoeveelheid eurodeals die op ons afkomen in de kledingindustrie. Meestal richt ik mijn bezorgdheid tot de Primarks en Zeemannen van deze wereld, maar vandaag vraag ik me af: hoeveel duurzaam is tweedehands écht?

Begrijp me niet verkeerd: met tweedehands kopen is weinig mis. Zolang je het op een weloverwogen manier doet, en niet als een razende tekeer gaat in de vintageshop. Anders is het maar een zoethoudertje voor fastfashionverslaafden, een manier om je kooplust én je geweten te sussen.

Ik dacht dat we met z’n allen bedachtzamer de coronacrisis zijn doorgekomen. Een van de zaken die we geleerd hebben, hoopte ik tenminste, is dat de manier waarop onze kleerkast uitdijt niet meer van deze tijd is. We hadden tijd genoeg, dus hebben we onze kast eens grondig kunnen uitkuisen. Marie Kondo zou vast trots zijn. Waarom ook niet? Al die fastfashionjurkjes hebben we in geen maanden meer nodig gehad.

© Fotofolies

 

Lege schappen, dat zien we niet graag in onze kleerkast. Ook dat is een soort van fomo: misschien ga je spijt hebben als je die outfit misloopt. De honger naar meer (nieuwe of oude) kleding, staat haaks op het idee dat steeds meer consumenten aangetrokken zijn tot ‘groen willen doen’. Als duurzaamheidsgoeroes je verklappen dat tweedehands zoveel beter is dan nieuw, dan shoppen we ons een goed geweten in de kledingbakken om de hoek. Of onze kleerkast daardoor juist meer uitdijt, is niet van tel: het is het idee dat we goed bezig zijn, dat telt.

Twee maten, twee gewichten

De tweedehandsindustrie werkt met twee maten en twee gewichten. Lees er Clothing Poverty van Andrew Brooks maar op na: achter de tweedehandsindustrie schuilt er schimmige “verborgen wereld”, een route die ons niet enkel naar een winkel vol eurdeals brengt, maar een paar keer de wereld rond. Dat kan nu ook niet de bedoeling zijn.

Begrijp mij niet verkeerd, bis: met je kleerkast uitkuisen, op een bedachtzame manier tenminste, is niks mis. Het is enkel opletten geblazen waar je je kleding doneert. Als je niet wil dat je ex-favoriete jurk op een markt in Kenia of een afvalberg in India terechtkomt, let je dus het best op aan wie je je “afdankertjes” (wat een woord) schenkt.
Voor de reeks Kleerkastvasten bij het intussen jammerlijk opgedoekte medium Charlie Magazine onderzocht ik welke schenking nu écht mijn geweten zou sussen. Toeval of niet: bij het begin van mijn challenge om mijn kleerkast een strikt dieet op te leggen, kreeg ik een briefje in de brievenbus. “GROOTSCHALIGE OPHALING VAN TEXTIEL. ZET JE KLEDING BUITEN, WIJ HALEN HET OP.” Met een datum erbij, maar zonder naam. Wie is die “WIJ” dan? Als een “goed doel” een textielophaling doet, dan zou die zichzelf toch kenbaar maken?

Ik belde met Frank Dingemans, die voor De Kringwinkel in Antwerpen werkt. “Zonder credentials zijn dat soort ophalingen niet te vertrouwen”, waarschuwde hij. “Wat gebeurt er met textiel als je het in een textielcontainer langs de straat steekt of je het laat ophalen? Bijna alle kledij zal verkocht worden op de wereldmarkt: geëxporteerd naar net die landen waar alles zo goedkoop voor ons geproduceerd wordt.”

“Het systeem werkt dus in twee richtingen”, had Frank me uitgelegd. “Enerzijds kan je regelmatig van kledij wisselen door de goedkope productie. Maar anderzijds gaan al die overschotten terug naar die landen. Dat ontwricht de lokale markt, want zij kunnen geen textiel aan een goede prijs meer verkopen, door al die overschotten.” Hij besluit:

“Als je iets doneert, of het nu aan een goed doel of aan een privéfirma is, stel gerust de vraag waar je kledij naartoe gaat. Wordt het grotendeels doorverkocht? Dan weet je hoe laat het is.”

 

© Fotofolies

 

Ik had het toen al moeten weten. Lege kleerkast, big business. Marie Kondo zou vast trots zijn.

Aan het einde van mijn challenge sorteerde ik mijn kleding, zoals het een brave consument betaamt. Ik gaf het grootste deel – naargelang de noden op dat moment – weg aan een lokaal vluchtelingencentrum, om de hoek bij mij in Gent. Blijft die kringloop op zijn minst lokaal, bij wie het echt nodig heeft.

Intussen heb ik zowel meer vertrouwen als meer wantrouwen jegens de tweedehandssector. Ik erken zijn tekortkomingen, maar bewierook zijn inspanningen om kleding een tweede leven te geven. Zolang dat een waardig leven is, op lokale schaal, zonder dat mijn afgedankt T-shirt (of onderbroek, stel je voor) daarvoor eerst twee keer de wereld rond moet.